Het mysterie van de tulpenbollen

Over het ontstaan van de Hortus Botanicus in Leiden en de oprichters (waaronder Carolus Clusius)

1.

Ik zit op mijn gemak aan de hoge houten tafel. Het werkblad ligt bezaaid met gedroogde bloembladeren. Blaadje voor blaadje neem ik voorzichtig in mijn handen om te controleren of ze niet beschimmeld zijn. Het moet precies gebeuren, want dit zijn medicijnen en als ik iets verkeerd doe kan dat grote gevolgen hebben. Al urenlang ben ik ingespannen bezig. Opeens zie ik een blad dat afwijkt van alle anderen. Het is iets groter en lijkt wel een andere kleur te hebben. Is dit werkelijk wolfsmelk? Of is dit toch het giftige en reuze gevaarlijke…

“Vort jij!” roept een bulderende stem net naast mijn oor. Ik schrik me rot. Dat doet dokter Spina nu altijd. Als een schim sluipt hij door zijn apotheek om dan opeens vlak achter mij op te duiken en me de stuipen op het lijf te jagen. Als ik me omdraai om er iets van te zeggen krijg ik haast een hartaanval, want ik sta plotseling oog in oog met een levensgrote ravenkop. Echt angstaanjagend.

Lachend haalt dokter Spina het zwarte masker met de enorme neus van zijn gezicht. Dat masker gebruiken artsen en geestelijken als ze mensen moeten bezoeken die besmet zijn met de pest. Dan doen ze zo’n zwarte kap voor hun neus en mond ter bescherming. Het lijkt net op de snavel van een raaf! Waarom schrok ik daar nou zo van? Ik heb toch vanmorgen zelf nog de gedroogde lavendelbloemetjes in de neuskap gedaan tegen de stank van de etterende pestwonden?

Dokter Spina legt het masker naast de blaadjes op de werktafel en kijkt mij boos aan. Twee donkere ogen priemen in de mijne van onder zijn woeste bruine haarbos en borstelige wenkbrauwen.

“Wat sta je daar nou nog,” bromt hij, zijn gezicht vlak voor de mijne houdend. Ik kan zijn muffe adem ruiken. “Ga naar vrouw Swaneveld en breng haar de medicijnen. Ze zit er op te wachten.”

Zo snel ik kan laat ik mij van de kruk glijden en doe mijn schort af. Met een opgejaagd gevoel pak ik het papieren zakje met medicijnen uit de kast dat al de hele dag klaar ligt om weggebracht te worden en ga naar buiten. Gelukkig kan ik bij de voordeur nog net mijn omslagdoek van de haak grissen, want het is buiten nog best fris al is het eindelijk lente.

Het is half vier in de middag. Ik heb de hele dag in de apotheek op mijn kruk gezeten, kruiden uitgezocht, ververst en geordend. Het is fijn om even buiten te zijn en mijn benen te strekken. Terwijl ik mij naar het huis van de familie Swaneveld spoed, vraag ik mij nog wel af waarom dokter Spina zo vaak dat gekke masker draagt de laatste tijd. Er heerst toch helemaal geen pest momenteel?! Bovendien is hij een apotheker en geen arts of geestelijke. Een apotheker mengt slechts de pillen, poeders en drankjes die de arts aan een patiënt voorschrijft, dus meestal krijgt dokter Spina de patiënten zelf helemaal niet te zien. Zou hij bang zijn om via een arts besmet te raken? Nou ja, de pest is ook wel een hele akelige builenziekte, waar de meeste mensen een nare dood door sterven.

Als ik bij het huis van de familie Swaneveld aanklop, doet Aagje de dienstbode open. Ze loopt te snotteren. Haar ogen zijn roodbetraand en ze dept haar wangen met de punten van haar schort. Zou ze ook ziek zijn? Meneer Swaneveld was behoorlijk verkouden, misschien heeft hij haar aangestoken.

“Hier,” zeg ik snel en stop Aagje gehaast het zakje in de hand. “Als ik opschiet kan ik ook voor jou nog wat medicijnen halen.” Bijna heb ik me al omgedraaid om terug te lopen naar de apotheek, wanneer Aagje heel hard begint te huilen en door haar trillende handen het pakje met kruiden op de grond laat vallen. “Het is niet meer nodig,” snikt ze. “De heer des huizes is een uur geleden gestorven.” Ze pakt het zakje van de grond, duwt het in mijn handen en sluit resoluut de deur voor mijn neus dicht.

Het duurt even voordat ik doorheb dat zij met de heer des huizes meneer Swaneveld bedoelt. Vol verwarring staar ik naar de dichte deur. Meneer Swaneveld was toch alleen maar verkouden? Hoe kan hij nu opeens dood zijn? Zou er dan toch weer de pest heersen?

Eigenlijk zou ik met zulk nieuws meteen naar dokter Spina moeten rennen. Hij zou dat als apotheker als een van de eerste moeten weten. Al is er geen medicijn tegen deze akelige ziekte, maar wel zijn er een heleboel middelen in omloop om te proberen besmetting te voorkomen. De komende dagen zullen we die voorraden moeten aanvullen. Maar goed, dat is meestal mijn taak, en ik kan me er niet toe zetten om harder te lopen dan ik nu doe. Ik moet nadenken. Laatst was de oude mevrouw Wynman ook al onverwacht overleden. Zou zij ook de pest hebben gehad? Ik heb, toen ik haar dood in haar huisje vond, niets gezien. Alleen misschien lichtblauwe lippen, maar dat is geen symptoom van de pest. En mevrouw Wyman was al stokoud.

Langzaam, met een hoofd vol vragen, loop ik terug naar huis. Althans, het is de plek waar ik woon en werk en slaap, maar ook na vijf jaar voelt het nog altijd niet als thuis. Mijn ouders zijn gestorven aan de pest toen ik nog heel klein was. Een oud kruidenvrouwtje dat even buiten de stadsmuren woonde, de wijze Mimille, ontfermde zich over mij. Zij heeft mij onder haar hoede genomen en alles geleerd over geneeskrachtige kruiden. Daarom hoefde ik, toen zij stierf, niet naar het spinhuis, maar kreeg ik een plek toegewezen bij dokter Spina. Sindsdien woon ik bij hem op de tochtige koude zolderkamer en maak lange dagen. Maar ik klaag niet, want ik ben omringd door mijn geliefde planten en ik kan mijn kennis gebruiken om de mensen van deze stad te helpen genezen. Dat is een wonderschone taak.

Wanneer ik een halfuur later de apotheek binnenstap, kijkt dokter Spina verschrikt op, alsof ik hem ergens op betrapt heb. Wat is het toch een rare man. Hij lijkt minder verbaasd dan ik bij het bericht dat meneer Swaneveld overleden is. Blijkbaar vermoedt hij al langer dat de pest weer rondwaart. Waarom heeft hij niets tegen mij gezegd? Dan had ik voor meer beschermingsmiddelen kunnen zorgen. Er wonen zoveel mensen in deze stad en jaarlijks komen daar nog duizenden immigranten bij, die kunnen wij niet allemaal bedienen met de voorraden die we nu hebben!

Ik leg de niet gebruikte medicijnen van meneer Swaneveld op de werkbank. Dan valt mijn oog op een barst in het papier. Doordat Aagje het pakje heeft laten vallen is het zakje opengescheurd. Zitten daar wel de goede medicijnen in? Deze lijken veel donkerder van kleur dan het kruidenmengsel van lindebloesem, jeneverbes en wilde marjolein dat ik vanmorgen voor meneer Swaneveld heb afgewogen. Nog voordat ik een stap dichterbij heb kunnen zetten, heeft dokter Spina het zakje al voor mijn neus van de werkbank gegrist. En voordat ik verder iets heb kunnen vragen, stuurt de norse apotheker mij naar de zolder. Zo gaat het nou altijd.

Boven op mijn brits vraag ik mij bezorg af of ik bij het plukken niet per ongeluk de giftige zevenboom heb aangezien voor de jeneverbes, die twee lijken sterk op elkaar. Maar daar let ik toch altijd op?! Mimille heeft het mij goed geleerd. “Je moet niet denken dat je de goede hebt,” zei ze altijd, “je moet het zeker weten.” Bij die regel leef ik. Dus ik kan mij haast niet vergist hebben. Voordat ik de medicijnen verpak, controleer ik alles nog een keertje dubbel voor de zekerheid.

Maar dan schiet mij te binnen dat ik vanmorgen ook even dacht een verkeerd blad tussen het heilzame wolfsmelk te hebben gezien. Daardoor lig ik nog lang te woelen in mijn bed voordat ik uiteindelijk in een zeer onrustige slaap val.