Uitstekend resultaat

16. De toespraak

De volgende ochtend aan het ontbijt zag ik volgens Lilly wit als een wolk. Zo voelde ik mij ook, transparant en doorschijnend en zwaar van regen die maar niet wou vallen. Verzonken in onze eigen gedachten verorberden we zwijgend een kommetje rijst. Thuis aten wij rijst meestal alleen ’s avonds. Het was gek om er de dag mee te beginnen. Geen idee of het me smaakte. Direct na het ontbijt vertrokken we. Met zijn tweeën dicht tegen elkaar aan liepen we gearmd door een wijkje waar de mensen net tot leven kwamen.

In de buurt van het Vredespark werd het wat drukker. Ik wist niet waar ik kijken moest en zocht in de menigte snel naar de bekende gezichten van Koko en haar familie. Met een knikje gaf ik te kennen besloten te hebben om van de vijf minuten spreektijd die mij was toebedeeld gebruik te maken. “Dapper,” reageerde Buna. Dat deed me goed en ik glimlachte naar haar, maar ze keek meteen stuurs weg. Ik liet haar en sprak wat met Hayru.

Om acht uur verzamelden we bij de Dom van Hiroshima, het zakelijke gebouw met de koepel die als enige getuige van de onheilsdag nog gedeeltelijk overeind stond. Er was een grote menigte komen opdagen. Hoogwaardigheidsbekleders uit vele landen bleken aanwezig. Misschien had dat iets te maken met het ronde getal veertig, misschien waren zij hier ieder jaar vertegenwoordigd, ik had geen idee.

De burgemeester van Hiroshima stapte naar voren en sprak de mensen toe. Om precies kwart over acht hielden we twee minuten stilte. Het had iets heel onwerkelijks om veertig jaar na dato hier te staan, exact onder de plek waar wij toen de bom losten. Om mij heen was het doodstil, op een aantal vogels in het bos na die vrolijk zaten te fluiten. Waarschijnlijk was ik even met mijn gedachten afgedwaald, want opeens stond er een nieuwe spreker voor ons en die zo te horen al een eind in zijn verhaal gevorderd was. Er werd muziek ten gehore gebracht afgewisseld met verschillende sprekers. Geen idee wie zij allemaal vertegenwoordigde. Al die tijd hield ik mijn ogen op de koepel gericht.

Plotseling hoorde ik mijn naam aankondigen. Als in een trance liep ik naar voren. Mijn vingers omklemde mijn blaadje. De woorden had ik in de vroege ochtenduurtjes een aantal keren herhaald. Ze duurden ongeveer vijf minuten. Exact de spreektijd die mij was toebedeeld. Ik keek naar de mensenmassa voor mij en haalde diep adem. Even zocht ik de vertrouwde ogen van Lilly. Ze stond daar fier rechtop met haar gezicht in de zon. Dat gaf me moed. Een steek van liefde schoot door mij heen. Toen richtte ik mijn blik op het papiertje in mijn zweterige handen en las voor:

“Precies veertig jaar geleden, in de tijd van één milliseconde, veranderde de wereld. De zon viel op de aarde. Een sinistere wolk verlichtte de hemel en met een oorverdovend gedonder werd de Japanse stad Hiroshima weggevaagd. 100.000 mensen kwamen om en nog eens 100.000 mensen raakten zwaargewond. Dat zijn de onvoorstelbare getallen van een lange lijdensweg van pijn en verdriet en boosheid en onmacht.” Voor een moment kruisten mijn ogen die van Buna. Ze stond onbeweeglijk naast haar moeder vooraan in de menigte. Ik kon niet zien wat ze dacht of hoe ze zich voelde, had daar ook geen tijd voor. “Namens mezelf en de gehele mensheid bied ik de mensen, de dieren en de natuur van Hiroshima mijn welgemeende verontschuldigingen aan en vraag hen vanuit de grond van mijn hart om vergeving.”

Met vochtige ogen keek ik weer naar het blaadje voor mijn neus. De zinnen dansten door de tranen en ik kon ze amper lezen. Maar ik wist wat er stond en sprak verder. Zonder hakkelen kwamen de woorden recht uit mijn gevoel. “Ik bid God dat niemand op aarde dit ooit nog hoeft mee te maken, zo’n enorme verspilling van levens. Laten we hopen dat de mensheid zijn les voor altijd heeft geleerd. Al vrees ik het ergste en roep iedereen op – hier aanwezig en waar ook ter wereld – om te strijden tegen kernwapens.”

Toen ik klaar was vouwde ik het papier op en liep terug naar mijn plek. Om mij heen klonk applaus. Dat voelde onwennig, dit was tenslotte een serieuze plechtigheid. Naast mij kneep Lilly zo hard in mijn hand dat ik er bijna van moest lachen. De burgemeester sloot de ceremonie af. Ik was de laatste spreker geweest.

Het park stroomde leeg. Slechts weinigen bleven napraten. Lilly en ik zochten het gezelschap op van Koko en haar gezin. Hayru gaf mij een schouderklopje en Koko bedankte me voor de woorden. Buna stond naast haar moeder en lachte. “Nooit gedacht dat ik nog eens een Amerikaan aardig zou kunnen vinden,” met de nadruk op Amerikaan. Het was een hele overwinning voor haar om dat te zeggen. In mijn ooghoek zag ik hoe Koko een traan wegpinkte.

Omdat Hayru die dag verder vrij had, nodigde de familie ons uit om met hen mee te rijden naar Kyoto. Dan zouden ze ons de stad laten zien en de volgende dag op het vliegveld van Tokyo afzetten. Gretig gingen Lilly en ik op het voorstel in en we hadden een heerlijke dag. Hoewel ik die nacht totaal niet had geslapen voelde ik me uitstekend. Met een niet te stuiten enthousiasme leidde Hayru het hele gezelschap in de prachtige oude stad rond. We zagen ontelbaar veel tempeltjes, hoorden van alles over hun rijke cultuur en waren dankbaar dat deze stad gespaard was gebleven. Ik liep vrolijk als een kind op schoolreisje achter hen aan.

Door Hayru kwamen we aan de weet dat wij, Amerikanen, Japan na de oorlog enorm hadden geholpen bij de wederopbouw. Even was er onenigheid toen Buna snibbig beweerde dat diezelfde Amerikanen de hibakusha mooi in de steek hadden gelaten. Dat moest Hayru beamen. Hoewel ze in onze nabijheid onderling ook Engels spraken, konden Lilly en ik de woordenwisseling tussen vader en dochter toch zo snel niet volgen. Koko legde ons uit hoe Japan na de oorlog door de Amerikanen bezet was. Daardoor veranderde volgens haar veel ten goede. Hun land werd een democratie en er kwamen gelijke rechten voor mannen en vrouwen. De Amerikanen zorgden voor goed onderwijs en gaven land aan arme boeren. Ook bij de bouw van huizen in Hiroshima en Nagasaki werd geholpen.

Na een paar jaar wilde Japan echter zijn vrijheid terug. De Amerikanen waren bereid te vertrekken, op voorwaarde dat de hibakusha hun claims voor schadevergoedingen opgaven. “Op dat moment werden wij slachtoffers opnieuw door de Amerikanen in de steek gelaten,” doorbrak Buna de uitleg van haar moeder. “En door onze eigen regering die met de eis akkoord ging,” voegde Koko haar dochter toe. “Was er dan helemaal geen hulp voor jullie?,” vroeg ik oprecht geschokt aan Buna. Mezelf meteen voor de kop slaand, omdat ik wel de laatste was die een oude wond bij deze gekwelde vrouw moest openrijten.

Als een waterval rolden de woorden uit Buna’s mond. De hibakusha waren aan hun lot overgelaten en werden met de nek aangekeken. Hen wachtte veelal een leven van pijn en armoede. Ze vormden zelfhulpgroepen en voerden campagne. Ik luisterde met opperste verbazing. Pas twaalf jaar na de oorlog kwam er gratis medische zorg voor deze mensen. Speciale ziekenhuizen en weeshuizen, gefinancierd door liefdadigheidsinstellingen.

Hoezeer begreep ik Buna’s wrok. Mijn erkenning deed haar zichtbaar goed. “Ik had tenminste nog mijn moeder die mij liefdevol verzorgde,” zei ze haast beschaamd, “maar veel van mijn lotgenoten hadden niets of niemand meer en ik was niet in staat om hen te helpen.” Ze begon te huilen. “Ik voelde mij zo machteloos.” Spontaan begon ik mee te huilen, al durfde ik geen arm om haar heen te slaan. Met onze hoofden gebogen stonden we dicht bij elkaar. Dat was ook al troostrijk.

“Waar was ik?,” dacht ik hard op. “Waarom heb ik nooit eerder de moed gehad om hier naartoe te komen en eigenhandig te helpen Hiroshima weer op te bouwen of iets voor de gewonden te doen? Sorry Buna, daar heb ik zelfs helemaal niet aan gedacht.” Daar ter plekke realiseerde ik mij dat schuldgevoel ook iets bijzonder egoïstisch is. In die periode dat de hibakusha de hulp het meest nodig hadden, was ik geabsorbeerd door zelfverwijt. “Berouw is mooi, maar vooral als het leidt tot verantwoordelijkheid nemen voor je daden en dat heb ik pas vandaag voor het eerst, veertig jaar te laat, gedaan,” zei ik meer tegen mezelf dan tegen Buna. “Beter laat dan nooit,” reageerde zij meteen en dat was zo’n cliché dat we er de slappe lach van kregen. Opeens was daar dat ontspannen gevoel van verbondenheid. Samen lachen schept misschien nog wel het meest van alles een band.

Het was een goede dag waarin we de zware onderwerpen af en toe ook even konden laten rusten en met z’n allen genoten van het heerlijke weer en de schitterende omgeving. Ik had nooit gedacht dat het mogelijk was om in zo’n korte tijd vriendschap voor het leven te sluiten, maar zo voelde het toch, ook met Buna.

Die nacht logeerden we bij hen. Diep weggestopt in Lilly’s armen sliep ik als een blok bijna het volledige klokje rond. Daarna hadden we haast om op tijd bij het vliegveld te zijn. Van Hayru hadden we de avond ervoor al afscheid genomen, omdat hij al vroeg naar zijn werk moest. Koko zou ons met de auto brengen. Het was wel zes uur rijden en toch ging Buna mee. Ze had begrepen dat ik mij in Amerika sterk maakte voor het uitbannen van alle mogelijke vormen van kernwapens. Dat intrigeerde haar. Ook zij leverde hier haar bijdrage aan een organisatie die probeerde wereldvrede te bewerkstelligen. Met z’n tweeën achter in de auto vonden we elkaar. Na jarenlange innerlijke gevechten, elk met onze eigen pijn, wijdden we allebei ons leven nu aan hetzelfde doel: herhaling van alle ellende voorkomen. Daar op de achterbank besloten we contact te houden en de handen ineen te slaan. De combinatie van een mededader en de stem van een slachtoffer was misschien een vruchtbare grond om gehoor te vinden bij regeringsleiders en te zorgen dat eenzelfde catastrofe nooit meer zou plaatsvinden.

Af en toe keek Lilly glimlachend achterom. Volgens mij heeft ook zij een stukje gereden. Het is aan mij voorbijgegaan, zozeer ging ik op in de plannen die Buna en ik samen maakten. Bij het afscheid gaf de vrouw mij haar kromgevingerde hand en zei “Bedankt voor alles.” Toen opeens, zomaar, voordat ik had kunnen reageren, omhelsde Buna mij. Het voelde als een soort verzoening, misschien zelfs ergens wel alsof ze mij vergaf. “Nooit vergeten,” fluisterde ze in mijn oor. “Ik zal nooit vergeten,” beloofde ik haar plechtig. De tranen in mijn ogen waren van een zoet soort ontroering.

In het vliegtuig haalde ik diep adem. Nog voordat we goed en wel waren opgestegen voelde ik me een ander mens. Bevrijd, alsof er een last van mijn schouders was gevallen. Ik had niet alleen aan Buna en de slachtoffers om vergeving verzocht. Eigenlijk had ik met mijn toespraak in het Vredespark aan het hele leven vergiffenis gevraagd. Lilly zat naast me en knuffelde mij. “Ik heb je een beetje verwaarloosd de laatste dagen,” realiseerde ik me. “Dat geeft niks. Jij deed wat je moest doen en ik ben trots op jou.” Dankbaar keek ik naar de vrouw die door dik en dun naast mij stond. Er viel niets meer te zeggen. Ze kon aan mij zien dat de reis me goed had gedaan.

We zaten dicht tegen elkaar aan en keken door het raampje naar buiten. Het was een wolkenloze dag en onder ons zagen we de contouren van de eilandengroep van Japan. Even was er wat turbulentie. Sommige mensen gilden. Ik was wel wat gewend, maar sloeg toch beschermend een arm om Lilly heen. Misschien vallen we te pletter, schoot het door heen. Op de een of andere manier leek ik minder bang mijn Maker te ontmoeten dan ooit. Vooral daaraan merkte ik dat er diep in mijn ziel iets verschoven was. De daad uit het verleden kon ik nooit en te nimmer meer wegpoetsen, maar ik zou er alles aan doen om mij in te zetten voor het goede. En die belofte ben ik nagekomen tot op de dag van vandaag.

Maak jouw eigen website met JouwWeb