Uitstekend resultaat

9. Een onverwachte ontmoeting

Op een avond, alleen aan mijn vertrouwde tafeltje in het café waar de barman mijn verhaal kende maar geen vragen stelde, haalde ik de medaille te voorschijn die ik in de oorlog voor mijn verdiensten had gekregen. Mijn ouders waren erg trots op mijn onderscheiding. Toch was ik van plan om het die avond in de gracht te gooien en zo af te rekenen met mijn verleden. Een jongen aan de bar zag het zilveren kruis in mijn handen en kwam eropaf. Hij stak me zijn hand toe. “Mag ik u hartelijk bedanken?,” zei hij en pompte mijn arm stevig op en neer als om zijn woorden kracht bij te zetten. Snel trok ik mijn hand terug en wuifde hem weg, mijn ogen verlegen op het tafelblad gericht houdend.

De jongeman liet zich echter niet zo makkelijk wegsturen. Hij nam plaats op de lege stoel naast mij, vastberaden om een praatje aan te knopen. “Niet zo bescheiden. U heeft meegeholpen om De Bom af te gooien en daarvoor wilde ik u graag bedanken.” Ik weet niet wat mijn nieuwsgierigheid meer wekte, de manier waarop hij over De Bom sprak en een uiting van respect in zijn intonatie legde, of dat hij me voor die daad wilde bedanken. Bedanken nota bene! Van onder mijn wimpers keek ik de vreemde man tersluiks aan. Hij was iets ouder dan ik, gokte ik, te zien aan zijn wat ouderwetse kledingkeuze en haardracht met een scheiding aan de zijkant. Zijn oogopslag was vriendelijk. “Ik meen het,” ratelde hij door. “Als wij Japan hadden moeten veroveren, had ik nu niet meer geleefd. Ik heb mijn leven aan u te danken en aan de bom op Hiroshima.”

We raakten aan de praat. Charlie, zo heette hij, was als soldaat uitgezonden naar het Verre Oosten. Hij had onder andere meegevochten tijdens de verovering van Iwo Jima. Nachtmerries had hij er nog van. Of ik wel wist dat er gemiddeld vijfduizend Amerikaanse soldaten per dag waren gesneuveld? “Die Jappen wisten van geen ophouden. Zij vochten zichzelf liever dood dan dat ze zich overgaven. Dat zijn de moeilijkste tegenstanders, meneer Richardson!” Ik vroeg niet hoe hij mijn naam kende. Blijkbaar had de barman over mij geroddeld. Ik zag hoe die vanachter zijn toonbank naar ons keek en bestelde nog een rondje voor Charlie en mijzelf. Op de één of andere manier deed het me goed om met deze voormalige soldaat te praten.

Volgens Charlie werd het verzet almaar heviger naarmate onze troepen dichter bij het grondgebied van Japan kwamen. In zijn ogen zou een invasie van de geboortegrond van de vijand zelfmoord zijn geweest. Bergachtig gebied dat zich uitstekend leende voor een guerrillaoorlog waar de Japanners zo goed in waren. De stem van Charlie klonk zacht terwijl hij me vertelde over zijn ervaringen in de dichtbegroeide jungle. “Een halfjaar lang regende het aan één stuk door. Onze geweren roestten. Daar viel amper nog mee te schieten. De wegen veranderden in grote modderpoelen waarin je uitgleed, probeerde op te staan en opnieuw uitgleed. De wonden die wij daarbij opliepen genazen niet goed. Er heerste malaria. Echt, meneer Richardson, wij hebben onder de meest zware omstandigheden moeten vechten.” Dat geloofde ik graag, maar zou een gevecht van man tegen man niet eerlijker zijn geweest dan het gooien van een atoombom? Naast mij zag ik het hoofd van Charlie hevig schudden. “Daar hoopten de Japanners juist op. Zij hadden hun eigen eiland al veranderd in een ware vesting. Geloof me, meneer Richardson, een invasie zou minstens tien jaar hebben geduurd en miljoenen mensen het leven hebben gekost. Niet alleen van onze eigen landgenoten, maar u heeft zeker ook het leven van vele Japanners gered.”

Onwillekeurig ontsnapte er een zucht vanuit mijn binnenste. Zo had ik het nog nooit bekeken. Toch bleef het voor mij moeilijk te verteren dat wij geen militair doel hadden gebombardeerd. Onze bom trof onschuldige vrouwen en kinderen. Daar was Charlie het niet mee eens en schudde heftig zijn hoofd. Volgens hem huisvestte Hiroshima juist het tweede hoofdkwartier van het Japanse leger. Charlie’s felle bruine ogen keken mij indringend aan. “Reken maar dat er tienduizenden vijandelijke soldaten in de stad geherbergd waren. Vele van jouw zogenaamd onschuldige slachtoffers werkten verplicht in de oorlogsindustrie. Bijna alle vrouwen en kinderen werden ingezet om wapens te maken!” Zijn stem schoot uit. Snel nam hij een slok van de whisky die voor hem stond, alsof hij zichzelf wat rust wilde indrinken.

De barman liep rond om lege glazen op te halen. We bestelden in het voorbijgaan een portie bitterballen, waarop hij alle verzamelde glazen bij ons op het tafeltje neerzette en de bestelling noteerde in zijn opschrijfboekje. Blijkbaar had de barman een vermoeden waar het gesprek over ging, want zomaar vanuit het niets begon hij er over dat de steden Rotterdam en Dresden ook platgebombardeerd waren om capitulatie af te dwingen. Met een gebaar wuifde ik zijn argument weg. Voor mij was dat een heel andere oorlog. Mij ging het om de Japanners. Zichtbaar teleurgesteld droop de barman af met al zijn glazen. Ik probeerde me er niet al te veel van aan te trekken en richtte mijn aandacht weer op Charlie. Die kon mij nog heel wat staaltjes over de Jappen vertellen. Had ik ooit gehoord van de kamikaze-piloten? Dat waren jonge Japanse soldaten die hun vliegtuig in een Amerikaans doelwit boorden. Bewuste zelfmoordacties, waarbij het toestel als bom werd gebruikt. Duizenden vijanden hadden zo hun leven gegeven voor hun volk, hun eer en de keizer. Zij waren de schrik van menig Amerikaans schip, want zo’n levende bom trof altijd doel.

Daar verschenen de bitterballen, dampend op een bordje. Met een zwierig gebaar zette de barman ze voor onze neus op tafel. De mosterd prikte lekker scherp tegen mijn gehemelte. Ondertussen luisterde ik naar mijn tafelgenoot die mij de vreselijkste verhalen over onze voormalige vijand wist op te dissen. De Japanners waren ooit China binnengevallen en hadden beestachtig huisgehouden onder de bevolking. Driehonderdduizend mensen verkracht en afgeslacht in wat later de geschiedenis in zou gaan als het bloedbad van Nanking. En dan die beruchte dodenmars van Bataan waarin de Jappen hun krijgsgevangenen honderd kilometer aaneengesloten lieten lopen onder de meest erbarmelijke omstandigheden. Meedogenloos werden onze landgenoten gedood zodra ze niet meer konden meekomen. Anderen moesten zichzelf doodwerken langs de spoorlijn van Birma. Op de Filippijnen werden vrouwen door hen gedwongen tot prostitutie. Ik had het allemaal al eens gehoord. Die Japanse soldaten waren beslist geen lieverdjes. Maar verontschuldigde dat het gooien van een atoombom? Heiligt het doel alle middelen? Ik kwam er niet goed uit.

Aan het eind van de avond – we hadden allebei al veel borrels op – trok ik Charlie aan zijn jasje naar me toe en speldde hem mijn zilveren kruis op de kraag. “Jij verdient die medaille meer dan ik, jongen. Jij hebt eigenhandig tegen de Jappen gevochten, terwijl ik al die tijd niet één vijand hebt gezien.” Wankel stond ik op en liet Charlie aan het tafeltje achter, volledig in zijn sas met het speldje. Die nacht sliep ik rustig. Dat zal wel door de drank gekomen zijn.

Maak jouw eigen website met JouwWeb