Het mysterie van de tulpenbollen
10.
Urenlang zit ik op de kale houten vloer en wieg mezelf heen en weer, mijn armen stevig om mijn benen heengeslagen. Ik heb geen honger, maar dat zal niet eeuwig zo blijven. Wat moet ik doen?
Ontsnappen is onmogelijk. Dokter Spina is vele malen sterker dan ik. Hij zal me dwingen de zaden van de herfsttijlloos te bewerken, maar ik weet wat hij er dan mee zal doen. Zodra het medicijn voor jicht klaar is, rent hij naar meester Clusius om hem te doden. Dat zal een fluitje van een cent zijn. Hij geeft de oude geleerde gewoon een zakje sterk geurende kruiden met daarin een dosis van het dodelijke zaad. Meester Clusius zal het nietsvermoedend opdrinken. Zeker als hij denkt dat het van mij komt. Ik moet er niet aan denken. Dan heb ik meester Clusius vermoord!
Kan ik niet naar boven gaan als dokter Spina slaapt en proberen de sleutelbos te stelen? Hetzelfde moment waarop ik dit plan bedenk, weet ik dat het onzin is. De apotheker slaapt heel licht. Hij zal mij morgen vast ook niet naar de begrafenis van Dirk laten gaan. Net als ik de wanhoop voel opkomen, valt mij iets verschrikkelijks te binnen: Wat zal hem ervan weerhouden om mij ook te vermoorden??? Ik weet teveel, dat is duidelijk. En hij kan mij niet voor eeuwig gevangen houden, dat begrijpt hij ook. Er rest hem geen andere mogelijkheid dan mij ook uit de weg te ruimen, zie ik opeens heel helder in.
Het zweet breekt me uit. Ik sta op en begin te ijsberen. Heen en weer door de apotheek. Mijn gedachten malen in rondjes. Eerst smeed ik verschillende plannen om dokter Spina te vermoorden. Die man is gek, daar is geen kruid tegen gewassen. Als dit alles uitkomt, zal hij op het hakblok eindigen, net als Aagje de dienstmeid. Op een bepaalde manier is dokter Spina eveneens verantwoordelijk voor haar dood. Ik moet hem tegenhouden, voordat hij meester Clusius vermoord, of mij…
Aan de andere kant, als ik de apotheker vermoord, dan heb ik een dode op mijn geweten, hoe slecht die man ook is. Dat kan niet. Ik heb bij Mimille het kruidenvrouwtje gezworen dat ik haar lessen alleen ten goede zou gebruiken om mensen te helpen en te genezen, anders wilde ze niets van haar kennis met mij delen. Die eed kan ik niet breken. Ik zou in mijn eigen ogen niets meer waard zijn. Bovendien, dokter Spina is niet gek, hij zou het meteen doorhebben.
De hele nacht loop ik paniekerig rond, het klamme zweet staat in mijn handen. Ik vind geen rust en kan niet slapen. Mijn hersenen maken overuren. Of ik doe wat dokter Spina zegt en dan sterft meester Clusius, of ik doe het niet en dan ga ik zelf dood. Misschien zal de apotheker mij met geweld een dodelijk medicijn toedienen of wellicht hongert hij mij uit. Één ding is zeker, hij zal mijn leven niet sparen.
Aan de andere kant: als ik meewerk en de zaden van de herfsttijlloos bewerk, dan ben ik een medeplichtige, al laat hij mij dan misschien in leven, wie weet? Alleen wil ik in dat geval zelf niet meer leven, want dan heb ik de dood van meester Clusius op mijn geweten. Ik kom er niet uit en wordt steeds wanhopiger.
Het ergste is nog dat dokter Spina al die moorden heeft kunnen plegen doordat ik hem van kruiden voorzie. Die gedachte knaagt steeds harder aan mijn binnenste. Ooit heb ik een dure eed afgelegd en op het graf van mijn ouders gezworen om het goede te doen, maar met mijn kennis is nu weerzinwekkend kwaad geschied. Daar kan ik niet tegen. Die wetenschap drijft mij tot waanzin. Er is maar één uitweg: ik moet proberen hier te ontsnappen.
Hoor ik daarboven gestommel? Dan is dokter Spina wakker. Snel, verzin een list! Als ik zo groot en sterk was geweest als Dirk, dan zou ik hem kunnen vastbinden. Maar in een gevecht is de apotheker altijd sterker. Bovendien draagt hij een mes op zak.
Zijn zware voetstappen verklappen dat hij al de trap afloopt. Voor hij beneden is, gris ik een zware stamper uit een vijzel en verstop me naast de deur. Zodra ik beweging zie, haal ik uit met de stamper. In een reflex duikt dokter Spina weg. Het zware stenen ding schampt slechts langs zijn voorhoofd. “Jij kleine feeks!”, roept hij uit en probeert me beet te grijpen, maar ik kan net op tijd wegschieten.
Ik ren voor mijn leven. Daar op de vloer voor de plank met vergiften liggen nog altijd de scherven van het gebroken flesje. Vlug laat ik mij op de grond vallen, pak ik een vlijmscherp stukje glas, draai me razendsnel om en haal uit. De apotheker, die mij hijgend en grommend had ingehaald, deinst achteruit en grijpt naar zijn gezicht. Er loopt een diepe snee over zijn neus en wang. Er zit bloed aan zijn vingers.
Dokter Spina denkt één tel na en sprint dan naar de deur. Voordat ik ben opgestaan en achter hem aan kan rennen, heeft hij de voordeur al van het slot en is hij naar buiten geglipt. Ik bons op de deur en rammel aan het handvat. Er zit nog wat beweging in de deur, voel ik. Het lijkt erop alsof de apotheker hem nog niet op slot heeft gedraaid. Snel duw ik de glasscherf tussen de kier, zodat de deur niet meer in het slot kan vallen en ik duw uit alle macht. Dit is mijn laatste kans om de zware voordeur open te krijgen en langs dokter Spina naar buiten te vluchten. Maar dan voel ik dat de uitgang met een dwarsbalk wordt vergrendeld en is alle kans op ontsnapping verkeken. Die balk blokkeert de buitendeur volledig en kan alleen van buitenaf weggehaald worden. “Met jou reken ik vanavond wel af, rotmeid,” komt de stem van dokter Spina dof tot mij. “Dit zul je berouwen.”
Nog lang nadat de apotheker is vertrokken bons ik op de deur. Is er daarbuiten nu niemand die mij kan bevrijden?! Ze hoeven alleen maar de grendel weg te schuiven.
“Help! Help!!”
Ik roep totdat ik schor ben. De hele ochtend zin ik op een plan om meester Spina te overmeesteren, maar het zal niet gaan. Wanneer hij vanavond terugkomt verwacht hij een aanval. Ik ben gewoon niet sterk genoeg om hem te verslaan.
Opeens weet ik één ding zeker: ik zal morgen niet meer leven. Vanavond gaat hij mij vermoorden. Er is niets meer wat hem nog weerhoudt.
Mijn hele lijf wordt ijskoud bij die gedachte. Als bevroren sta ik midden in de apotheek. Mijn gevoelens lijken verdoofd. Eigenlijk is er maar één echte uitweg. Zodra ik die gedachte toelaat, komt er een diepe rust over mij heen. Het is namelijk niet de dood die ik vrees, maar het idee dat de apotheker mij lang zal laten lijden. De dood zelf lijkt mij op dit moment een hele goede oplossing. Mijn lieve vriend Dirk is hier niet meer. Waarschijnlijk wordt hij op dit moment begraven. Misschien zullen wij na de dood wel verenigd worden. Ik zou niets liever willen. En als ik doodga, dan blijft meester Clusius waarschijnlijk leven. Ja, ik weet het zeker, het is de enige manier.
Er daalt een diepe rust over mij heen. Ik ben helemaal niet zenuwachtig of gestresst. Mijn hoofd werkt helderder dan ooit nu ik dit besluit genomen heb. Het lijkt me eerlijk gezegd een bevrijding.
Over de manier waarop ik het ga doen hoef ik niet lang na te denken. Ik loop naar de plank met vergiften en stel in een tinnen beker een dodelijk mengsel samen. Voeg wat dunbier toe en gedroogde muntblaadjes voor de smaak. Even roeren en het brouwsel is klaar. Had ik ergens verwacht dat ik bang zou zijn of er tegenop zou zien? Geen van die gevoelens bemerk ik in mijn binnenste.
Voorzichtig neem ik de tinnen beker in mijn beide handen en steek hem plechtig in de lucht. “Moge God mij vergeven.” Dan drink ik de beker in een paar grote teugen leeg.
Eerst voel ik niet zo veel, maar dan opeens begint er een hevige kramp in mijn maag op te spelen. Even nog denk ik dat het komt omdat ik zo lang niet gegeten heb. Maar de kramp wordt erger en erger. Na een minuut klap ik dubbel van de pijn. Wat heb ik gedaan? Ik wist niet dat het zoveel pijn zou gaan doen.
Met iedere ademhaling vermeerderen de krampen vermeerderen in mijn binnenste zich en breiden zich al gauw uit door mijn hele lichaam. Binnen de kortste keren kan ik niet meer op mijn benen blijven staan en zak op de grond neer.
Een verschrikkelijke pijn komt over mij. Ik lig te kronkelen op de grond en kan amper nog ademhalen. Er is alleen die allesoverheersende pijn. Laat dit ophouden, smeek ik, maar de krampen zetten zich in alle hevigheid voort. Hoe ik ook op mijn maag duw, het helpt niet. Steeds als ik denk dat ik niet nog meer pijn kan verdragen, wordt het erger… en nog erger.
Het is niet om uit te houden. Ik moet proberen de drank weer uit te spugen. Dit is niet te verdragen. Ik wist niet dat iemand zo van pijn kon creperen. Ik kan nergens meer aan denken, alleen nog maar aan pijn, pijn, pijn… dan wordt alles zwart voor mijn ogen. Ik verwelkom de dood met open armen.
Maak jouw eigen website met JouwWeb