Het mysterie van de tulpenbollen 

5.

Zodra de dienst voorbij is stromen alle mensen naar buiten, de kerk uit, de miezerregen in. Dirk gaat naar huis. “Zo’n executie is niets voor mij en bovendien wil ik even bij Josina gaan kijken.” Hij zwaait en verdwijnt in de menigte.

Zelf ben ik wel erg nieuwsgierig naar het verhaal van Aagje, dus volg ik de menigte tot aan het Groene Zoodje, de executieplaats die vlak voor de gevangenis ligt. Het Gravenstein is een enorm imposant gebouw van dikke bruine stenen waar niemand ooit uit kan ontsnappen. Binnen is de rechtszaak aan de gang, daar horen wij hier niets van. Al wordt er buiten druk gespeculeerd over wat daarbinnen allemaal gezegd wordt. “Die Aagje had vast een oogje op mijnheer Swaneveld”. “Nee joh, ze was op zijn geld uit.” “Misschien had ze van het tafelzilver gestolen en was ze op heterdaad betrapt.”

Met de minuut worden de verhalen die over het plein gonzen sterker. Alle verzinsels en geruchten maken de menigte hier buiten steeds onrustiger. De mensen dringen en wachten. Het duurt wel erg lang en even overweeg ik om weg te gaan. Maar iets houdt mij tegen. Ik wil Aagje zien en weten of zij mijnheer Swaneveld echt vermoord heeft. Dus ik blijf op mijn plek en probeer me staande te houden tussen al die opdringerige lijven.

Na twee uur gaan de deuren van het Gravenstein eindelijk open en stapt er een omroeper naar buiten met het vonnis in zijn handen. Met luide stem leest hij voor dat Aagje schuldig is bevonden aan de moord op de heer Swaneveld en daarvoor nu geëxecuteerd zal worden. Door de inmiddels oververhitte gemoederen op het plein gillen de toehoorders allerlei verwensingen door elkaar. De mensen zijn boos nu gebleken is dat een zeer geacht man zomaar is vermoord door zijn eigen dienstbode. “Hoe bestaat het! Dit kan toch niet?!” roepen ze. “Hak haar kop eraf!!”

Zelf raak ik behoorlijk in de war van het oordeel van de rechtbank. Is mijnheer Swaneveld vermoord door die lieve Aagje? Ze leek altijd zo zacht en schuchter en vriendelijk. Hoe kon zij zoiets doen? En waarom? Wat was haar reden? Allerlei vragen dwarrelen door mijn hoofd, maar zodra het angstige meisje door twee sterke mannen naar buiten gesleept wordt, de Gravensteingevangenis uit en het plein op naar het hakblok, twijfel ik ten zeerste aan haar schuld. Aagje gilt hysterisch en wanhopig. Ze probeert zich los te wringen, de doodsnood nabij. Het is nog maar een heel jong meisje, nog geen twintig jaren schat ik.

“Spaar mij, wees genadig, ik heb niets gedaan.” Ze roept en tiert. Onverbiddelijk dwingen de beulsknechten haar te knielen voor het hakblok. De beul zelf staat al klaar, onherkenbaar door de kap over zijn hoofd. Hij slijpt het zwaard dat het gevelde vonnis van schout en schepenen genadeloos zal voltrekken.

Ik draai me om en probeer zo snel mogelijk weg te komen. Dit kan ik niet aanzien. Maar de mensenmassa staat dicht opeengepakt en dringt zich naar voren voor het beste zicht. Ik kan niet op tijd wegkomen en hoor achter mij hoe het zwaard door de lucht zoeft en vlijmscherp het hakblok raakt. De doffe plof die volgt is het afgehakte hoofd van Aagje dat op het houten schavot terechtkomt. De haren in mijn nek gaan recht overeind staan van afschuw. Gelukkig was het zwaard scherp genoeg geslepen en heeft de beul niet meerdere keren tevergeefs hoeven hakken…

Het is niet ver naar de hortus van de universiteit. Ik weet niet hoe snel ik er moet komen. Het laatste stuk ren ik. Eindelijk een plek om rustig na te denken en tot mezelf te komen. Dat hoop ik althans, maar ook in de tuin heerst grote wanorde. Meester Clusius loopt te ijsberen. Dirk rent wanhopig heen en weer, alsof hij iets zoekt maar niet kan vinden. “We zijn bestolen,” roept mijn vriend wanneer hij mij ziet.

“Bestolen?” Ik ben te verbaasd om veel meer uit te brengen.

Dirk knikt. Zelfs als hij zo bezorgd kijkt als nu dansen zijn vrolijke krullen om zijn gezicht. “Er zijn een aantal tulpenbollen weg!” Het volgende moment kiept hij een afvalbak leeg op de grond, alsof de verloren bollen daarin verdwenen kunnen zijn.

Beduusd kijk ik om mij heen. Even verderop staat een verslagen meester Clusius. Hij kijkt wanhopig en slaat moedeloos zijn handen ten hemel. Zijn stok houdt hij nog vast in zijn ene hand en het is net alsof hij daarmee beschuldigend naar de lucht wijst. “Mijn kostbare bollen,” jammert de oude man. Ik heb de voorname geleerde nog nooit zo ontdaan gezien.

Een tijdje zoek ik mee, maar waar we ook kijken, we vinden de bollen niet. Dat kan ook niet. Ze stonden diep in de aarde geworteld en zijn gewoon uit onze tuin gestolen. Kijk maar naar de bloembedden, die zijn doelbewust slechts op enkele plaatsen omgewoeld. Er zitten alleen gaten op de plekken waar gisteren nog onze tulpen stonden. Dit is duidelijk een gemene daad van dieven geweest en niet van een of ander dier.

De hele verdere middag is het een drukte van belang op onze anders zo rustige tuin. Dienders komen om de schade op te nemen. Timmerlieden bouwen een hek om dat gedeelte van de hortus waar normaal de tulpenbollen staan. Meester Clusius verbouwt ook andere hele bijzondere planten. Aardappels, zonnebloemen en tomaten. Overgebracht uit het verre Amerika en hier in Holland nog nooit vertoond. Maar zijn hart gaat toch vooral uit naar de bollen van tulpen, narcissen, irissen en anemonen. De bloemen daarvan vindt hij zo prachtig, daar zou hij iedereen van willen laten meegenieten. En nu zijn ze gestolen…

Het is een ramp. Die bollen zijn onbetaalbaar, of in ieder geval niet makkelijk te vervangen. Hoe zouden wij er aan moeten komen? Ze komen helemaal uit het hooggebergte tussen Turkije en Perzië. In heel Europa zijn ze niet te vinden. Dat maakte ze zo bijzonder. Gelukkig zijn ze niet allemaal verdwenen. Een deel van het bloemperk is volledig omgewoeld. Daarin is geen bol meer te vinden. Maar blijkbaar werd de dader gestoord, want de rest heeft hij met rust gelaten. Wie doet er nu zoiets? Was niet iedereen bij de begrafenis van Willem Duivenbode? Al was vooral de drukbezochte executie van Aagje natuurlijk een uitgelezen moment om hier in alle rust deze kostbare bollen te stelen.

De rest van de dag help ik Dirk om de bloembedden te herstellen. We praten niet veel. Daarvoor zijn we te aangeslagen. Meester Clusius heeft zich teruggetrokken in zijn woning aan de noordkant van de tuin.

Even kijk ik op om te zien of professor Gomarius thuis is. Die woont in de Nonnensteeg om de hoek en zijn werkkamer kijkt uit op onze bloembedden. Alle dagen zit hij daar zijn geleerde stukken te schrijven, zijn polemieken waarin hij fel van leer trekt tegen die andere grote geleerde hier in Leiden, professor Armenius. Professor Gomarius is een hele strenge man, ik durf hem niet te groeten, laat staan iets te vragen, maar misschien heeft hij vanmorgen toch iets gezien dat niet pluis was hier in de hortus. Vanaf het omgewoelde bloembed probeer ik door het verderopgelegen raam te turen. Eerlijk gezegd ben ik opgelucht als de werkkamer van professor Gomarius leeg blijkt. “Nee, de professor was ook niet thuis toen het gebeurde,” raadt Dirk mijn gedachten. Dan buigen we ons weer over de bollen.

Het was de dader vooral om de tulpen te doen, zo lijkt het, want alle andere bollen die uit de aarde zijn gerukt liggen her en der verspreid over de grond. Met heel veel zorg en aandacht stoppen we ze terug, precies op de juiste diepte, dat is van groot belang, anders slaan ze niet aan.

Moe en terneergeslagen kom ik ’s avonds laat aan bij de apotheek. Dokter Spina lijkt in zijn nopjes. Hij neuriet en zijn voeten maken haast een dansje. Ik kan geen hoogte krijgen van deze malle pillendraaier. Het nieuws dat er tulpenbollen zijn gestolen uit de hortus zal hem vast nog niet bereikt hebben, maar werd vandaag ook niet Willem Duivenbode begraven, onze geliefde speelman? En heeft die arme Aagje eerder deze dag niet het leven gelaten? Dat weet hij toch ook! Het is net alsof het hem allemaal niets kan schelen. Op een dag als vandaag kan ik deze vreemde man waar ik bij woon en waar ik afhankelijk van ben alleen maar haten.

(Boek over bijen geschreven door Clusius en Clutius)